Quick en Flupke, 80 jaar jong !

Actualiteit ~ donderdag 11 februari 2010

Op 23 januari 1930 verschijnt een zekere Quick op de cover van Le Petit Vingtième, de jeugdbijlage van de krant Le Vingtième Siècle waarvan Hergé hoofdredacteur is. Flupke zal pas later zijn opwachting maken en een vedettenrol toebedeeld krijgen. Met plezier kijken we hier terug op de avonturen van twee bengels die – ondanks hun inmiddels tachtigjarige leeftijd – kwieker ogen dan ooit tevoren.

Eén jaar na de start van Kuifje in het land van de Sovjets (10 januari 1929) voegt Hergé een nieuw personage toe aan de galerij van striphelden van Le Petit Vingtième, het telkens op donderdag verschijnende jongerenkatern van het katholieke dagblad Le Vingtième Siècle. Dit keer gaat het om één van die Brusselse ketjes waarmee de tekenaar zich zo nauw verwant voelde. Hergé zou later stellen dat hij met dat personage uitpakte omdat hij (tijdelijk) wat wilde bekomen van de exotische en verre avonturen, waarin hij een jonge reporter en diens hond eerder had gestort. Die uitleg houdt natuurlijk steek, maar vergeet ook niet dat in het interbellum het dialect nog zeer ‘in’ was. Zo had Gaston Schoukens de eerste Belgische (en zelfs Europese) gesproken film de titel De familie Klepkens meegegeven, een rolprent waarin het Brussels de boventoon voerde. In januari 1930 had Hergé zijn verdere professionele toekomst ook nog niet definitief vastgelegd. Hij wou, uiteraard, verder tekenen, maar welke richting zou hij daarbij inslaan ? Toegegeven, hij was inmiddels een veelgevraagd en uiterst succesvolle illustrator van artikelen en romans en ook als publiciteitstekenaar verdiende hij ‘schoon geld’. In de sector van het beeldverhaal was schraalhans daarentegen vaak koning. Krantenuitgevers betaalden stripauteurs immers maar een karig loon. Bovendien was er van de daaropvolgende publicatie van hun werk in albumvorm of in het buitenland meestal geen sprake en konden de betrokkenen dus ook naar auteursrechten of royalties fluiten.

Voor en na Congo

Een fel opgemerkte gebeurtenis zet Herge uiteindelijk aan het denken. Ter gelegenheid van de publicatie van Kuifje in het land van de Sovjets beslist het team van Le Petit Vingtième met een grootse publiciteitsactie uit te pakken : de plechtige ontvangst van Kuifje in het Brusselse Noordstation bij diens terugkeer uit Rusland. Daar komt een massa volk op af. En na Kuifje in Congo wordt die stunt opnieuw overgedaan, met nog meer succes ! Pater Wallez broedt intussen op plannen om de pagina’s van het feuilleton dat de lezers van Le Petit Vingtième week na week hebben verslonden, in albumvorm te bundelen. Probleem : hij beschikt niet over de nodige centen ! Maar de slimme geestelijke wil niet van wijken weten en begint met een intekenactie. Om het budget volledig rond te krijgen, roept hij de hulp in van het chocolademerk Kwatta, dat – in ruil voor zijn goedgeefsheid – een publiciteit mag plaatsen in de eerste editie van Kuifje in het land van de Sovjets (het origineel kunt u bewonderen in het Hergé Museum). Prijs van het album : het equivalent van 40 tot 50 euro nu.

De voorlopers van Guust Flater

Dat maakt Hergé duidelijk dat hij van het tekenen van stripverhalen zijn broodwinning zou kunnen maken. Net op dat ogenblik gaan in de krant de avonturen van Quick en Flupke van start. Door de toevoeging van Flupke is het succes van de reeks verzekerd. Op 1 januari 1931 vervangen ze Kuifje op de cover van Le Petit Vingtième. De twee bengels worden alras opgevoerd als ‘zegsman’ van Hergé : ze leggen de redenen voor vertragingen bij de publicatie van zijn werk uit en drijven zelfs de spot met zijn depressies. Eigenlijk vormen ze een soort van voorlopers van Guust Flater van Franquin, die later op zijn eigen onovettroffen manier paniek zal zaaien in de kantoren van het weekblad Robbedoes. Bij de creatie van die twee straatjongens put Hergé zijn inspiratie vooral uit zijn jeugdherinneringen en zijn zwerftochten doorheen de Marollen. Vaak gaat het om scènes uit het school- of gezinsleven (denk maar aan die vervelende zondagen die Charles Trenet ooit bezong !). Maar ook fait divers, die breed worden uitgemeten in de kranten, en tooggesprekken, in cafés waar Hergé halt houdt om een Faro of een Lambic te drinken, komen uitgebreid aan bod.

Quick en Flupke, weerstanders 

Wanneer op 10 mei 1940 in België de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, sluit de krant Le Vingtième Siècle definitief zijn deuren. Maar Kuifje, Quick en Flupke noch Hergé blijven bij de pakken zitten. Want na de snelle Belgische capitulatie gaat ook Hergé vrij snel in op het algemene verzoek van koning Leopold III om terug aan de slag te gaan. Hij werkt verder aan Kuifje, schrijft twee theaterstukken (Tintin en Indes, in 1940, en Monsieur Boullock a disparu, in 1941), herwerkt de eerste albums van Kuifje en zet die meteen ook in kleur, gaat door met de avonturen van Jo, Suus en Jokko, die in 1936 van start gingen, en pakt tenslotte nog uit met nieuwe albums van Quick en Flupke, die intussentijd ook radiovedetten zijn geworden. Opvallend : in de toenmalige avonturen van Kuifje vermijdt Hergé angstvallig elke politieke verwijzing. Maar in Quick en Flupke komt het dagdagelijkse leven – met z’n rantsoeneringen, zwarte markt, restricties, … - wel degelijk aan bod. Meer zelfs, niets ontsnapt aan de zwans van de twee ketjes ! Kortom, in Kuifje belicht Hergé vooral universele waarden, terwijl Quick en Flupke vooral in het dagelijkse verankerd zitten. Na 1945 gaat in België de wederopbouw van start. De Amerikaanse invloed wordt merkbaar, de Expo 1958 wordt voorbereid en geleidelijkaan groeit Brussel uit tot de hoofdstad van Europa. Gevolg : Quick en Flupke verliezen hun bestaansreden. De twee ketjes behoren immers tot een wereld, een land, een stad en een… wijk, die allemaal een grondige gedaanteverandering hebben ondergaan.

De Marollen, speelterrein van Quick en Flupke

Vergeet inderdaad niet dat de guitenstreken van Quick en Flupke zich vooral afspeelden in de Marollen, een volkse stadswijk van Brussel, indertijd vooral bevolkt door mensen met een wat apart karakter : ze spotten graag met anderen, waren leep en bijdehand, hielden geen blad voor de mond, konden choleriek uit de hoek komen maar hielden terzelfder tijd ook van het leven en van een grap. Antoinette Roch, de grootmoeder en meter van Georges Remi, woonde zelf in de Nieuwlandstraat, in hartje Marollen. Dat was ook het officiële adres van Kuifje – maar dan met een lichte aanpassing : de Nieuwlandstraat werd immers door Hergé omgevormd tot Labradorstraat. In de jaren 1930 - een decennium waarin de economische crisis, die volgde op de krach van Wall Street (24 oktober 1929), hard toesloeg – waren de Marollen vooral een oord van sociale onrust en van armoede. De politie durfde er zich amper te vertonen. Vertegenwoordiger van diezelfde politie is, in de guitenstreken van Quick en Flupke, agent 15, een wat zelfingenomen man die al snel uitgroeit tot het geliefkoosde doelwit van de twee ketjes ! De Marollen, onuitputtelijke inspiratiebron. Tot zijn dood (in 1983) dacht Hergé nog vaak met weemoed terug aan die Brusselse stadswijk, met z’n typisch en onnavolgbaar dialect. Geen wonder dan ook dat hij dat in het album Het gebroken oor als inspiratiebron gebruikte voor de taal van de Arumbaya-indianen. Het belang van dat dialect kan hoedanook niet genoeg benadrukt worden. Zo is er in het album Het zwarte goud sprake van een emiraat Khemed (ik heb het). In De zaak Zonnebloem luistert de hoofdstad van Bordurië dan weer naar de naam Szohôd (zot) terwijl in De scepter van Ottokar Syldavie « Eih bennek, eih blavek » (hier ben ik, hier blijf ik) als devies hanteert. Het geheim van de Eenhoorn gaat voorts van start op een markt die door de Marolliens de « vlooenmarkt » wordt genoemd. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat Bobbie zich tijdens de hele beginscène van dat avontuur, dat nu door Steven Spielberg en Peter Jackson wordt verfilmd, voortdurend krabt.

Maar waar zijn de meisjes gebleven ?

Zowel in Kuifje als in de guitenstreken van Quick en Flupke is er voor vrouwen of meisjes nauwelijks een rol van belang weggelegd. Toegegeven, bijwijlen duiken er wel eens mopperende hellevegen op of hysterische conciërges en voorname vrouwen, transparant als cellofaan, en ijdele of onuitstaanbare trienen, wier enig belang er blijkbaar uit bestaat dat ze vlechten dragen waaraan bengels kunnen trekken. Hoe dat komt ? Dat heeft alles te maken met de toenmalige tijdsgeest. Van gemengde scholen was er nog nauwelijks sprake en als er al bestonden, kregen ze vandoen met de banbliksems van de Kerk, die in die crisisjaren in ons land nog een erg voorname rol speelde. Vandaar ook dat Le Petit Vingtième, de wekelijkse jongerenbijlage van de krant Le Vingtième Siècle, zich vooral tot jongens richtte. Het katern verscheen op donderdag, dag waarop de schoolkinderen ‘s namiddags nog vrij hadden. De jongens konden zich, in die vrije uren, uitleven bij de scouts of een sportclub en mochten knutselen of de voor hen bestemde jeugdbijlagen van de kranten lezen. Meisjes daarentegen moesten toen braafjes naai- of kooklessen volgen en kregen, met het oog op hun latere huwelijkse staat, ook goede manieren aangeleerd. Ze hadden dus geen tijd om zich aan frivoliteiten, als het lezen van geïllustreerde magazines, over te geven. Alleen voor kinderen van rijke ouders waren er bladen als La Semaine de Suzette, waarin uittreksels van pedagogisch verantwoorde romans en liefdesverhalen stonden, alsook de avonturen van Bécassine, een sympathieke maar verder volstrekt idiote en flaterende dienster.

Vreemde heldinnen…

Geïllustreerde magazines besteedden dus weinig aandacht aan meisjes en daarom kwamen ze ook maar mondjesmaat in stripverhalen voor. Dat was zeker het geval in Europa, maar minder in de Verenigde Staten, waar heldinnen als Dale Arden, in Flash Gordon; Little Annie; Juliet Jones en Mary Perkins furore maakten. Die hele toestand had, zoals eerder al gezegd, alles te maken met het gescheiden onderwijs dat in de jaren 1930 hier te lande nog in voege was. Maar echte marolliens, zoals Quick en Flupke, hadden toen ook gewoonweg geen tijd om zich met meisjes bezig te houden ! Tenslotte nog dit. Weet dat de bezoekers van het Hergé Museum, in Louvain-la-Neuve, tal van originele platen van Quick en Flupke, kunnen bewonderen, terwijl er in de boetiek ook albums en objecten, geïnspireerd op de figuur van de twee straatjongens te koop worden aangeboden.

Choisissez un pseudo
Entrez votre email
Entrez un mot de passe
Choisissez un pseudo entre 5 et 12 caratères.
Valider mon inscription
Dans quelques secondes vous allez recevoir un email de confirmation.
 
Vous pouvez dès à présent vous connecter avec vos identifiants.

OK